WONDER
Reactie op het concept ‘wonder’ uit Critical Concepts for the Creative Humanities
Daan Konink
Dirkje Peters
Florent Beijnes
In dit essay geven studenten Daan Konink, Dirkje Peters en Florent Beijnes een kritische reactie op het concept ‘wonder’ zoals dit is beschreven in Critical Concepts for the Creative Humanities (Van der Tuin en Verhoeff 2022). Ze passen dit concept toe op de disciplines kunstgeschiedenis, geschiedenis en taalwetenschappen en gaan daarbij in op de creatieve praktijk. Vanuit kunstgeschiedenis wordt ‘wonder’ geanalyseerd in beeld, maker en toeschouwer, met voorbeelden zoals Rubens’ Onbevlekte Ontvangenis. In de geschiedenis wordt verwondering gezien als drijvende kracht achter filosofische reflectie. Daarnaast wordt er in dit essay gekeken hoe het begrip in verschillende historische periodes verschuift. Vanuit de taalwetenschap wordt de etymologie van ‘wonder’ verkend en wordt het voortdurende belang ervan benadrukt. Bovendien worden voorbeelden uit genres zoals ballet en kunsttentoonstellingen gebruikt om ‘wonder’ in de creatieve praktijk te plaatsen. Concluderend laat dit essay zien hoe het concept ‘wonder’ fungeert als een brug tussen disciplines en de creatieve praktijk daardoor transdisciplinair wordt.
Inleiding
In dit essay zetten wij uiteen hoe het concept ‘wonder’ voorkomt in de disciplines kunstgeschiedenis, geschiedenis en taalwetenschappen. Dit doen wij aan de hand van de definitie van het concept ‘wonder’ zoals gegeven in het concept entry van Iris van der Tuin en Nanna Verhoeff in Critical Concepts for the Creative Humanities. Wij proberen een aanvulling te geven door de definitie te vertalen naar het Nederlands. Met de toepassing van het concept ‘wonder’ in de genoemde disciplines onderzoeken wij verder hoe dit concept toegepast wordt in de creatieve praktijk. Hiervoor verschaffen wij een aantal concrete voorbeelden. Vervolgens geven wij vanuit verschillende disciplinaire definities een kritische reactie op het concept entry van het boek Critical Concepts for the Creative Humanities, in de vorm van een toevoeging aan het concept entry. Hierin proberen wij de relatie tussen de academische disciplines en de creatieve praktijk te achterhalen. Ten slotte geven wij antwoord op de vraag in hoeverre de creatieve praktijk disciplinair is.
In het concept entry van Van der Tuin en Verhoeff wordt het concept ‘wonder’ op twee verschillende manieren gedefinieerd. Het onderscheid wordt gemaakt in het concept ‘wonder’ als het zelfstandige naamwoord ‘wonder’ en het werkwoord ‘to wonder’. In het Nederlands kan dit vertaald worden als ‘bewonderen’ of ‘verwonderen’. Het zelfstandig naamwoord ‘wonder’ kan gedefinieerd worden als een woord voor een mirakel of een verrassend/verbazingwekkend object of gegeven. Het werkwoord ‘verwonderen’/’bewonderen’ spreekt over de daarbij behorende emotie. Aan de ene kant het gevoel van adoratie en verbazing, en aan de andere kant het gevoel van iets beter willen begrijpen (Van der Tuin en Verhoeff 2022, 204). In dit essay zullen beide dimensies van deze definitie besproken worden en zal worden aangetoond hoe deze twee verschillende definities met elkaar in verbinding staan. Doordat dit essay in het Nederlands wordt geschreven zal de definitie ‘to wonder’ buiten beschouwing gelaten worden. In plaats hiervan zal gereflecteerd worden op de Nederlandse woorden ‘verwonderen’ en ‘bewonderen’.
‘Wonder’ in de kunstgeschiedenis
Het concept ‘wonder’ kan binnen het vakgebied kunstgeschiedenis op verschillende manieren benaderd worden. Deze verschillende benaderingen kunnen opgesplitst worden in drie verschillende aspecten: het beeld, de maker en de toeschouwer. Daarbij kan het concept ‘wonder’ binnen de kunstgeschiedenis ook doorgetrokken worden naar de verwante woorden: verwonderen, bewonderen en wonderlijk. In dit onderdeel van het essay zullen deze verschillende benaderingen van het concept ‘wonder’ binnen de kunstgeschiedenis besproken worden en zal worden aangetoond hoe deze allemaal in relatie staan met elkaar, wat uiteindelijk een weerspiegeling is van het concept.
Afbeelding 1, Peter Paul Rubens, Onbevlekte Ontvangenis, 1628.
Het concept ‘wonder’ binnen het kunsthistorische aspect van het beeld gaat over het afbeelden van een wonder in het beeld. Binnen de kunstgeschiedenis worden zo gebeurtenissen afgebeeld die door mensen zijn bestempeld als een wonder. Veelvoorkomende voorbeelden zijn Bijbelse verhalen waarin een wonderlijk voorval beschreven staat. Een expliciet voorbeeld is het katholieke Bijbelse verhaal over Maria’s onbevlekte ontvangenis. Dit wonder houdt in dat Maria bij de verwekking van Christus niet was belast door de erfzonde. Deze Bijbelse gebeurtenis is afgebeeld door de zeventiende-eeuwse schilder Peter Paul Rubens in 1628 in het schilderij Onbevlekte Ontvangenis (afb. 1) Het concept ‘wonder’ duidt in dit voorbeeld dus op het onderwerp van kunst, het beeld zelf.
Het tweede onderdeel van het concept ‘wonder’ binnen de kunstgeschiedenis is het aspect van de maker als wonder. Hierbij slaat het concept wonder op de vaardigheden, de mogelijkheden en het ambacht van de maker. Het bestempelen van de vermogens van een maker of kunstenaar als een wonder wordt gedaan door de toeschouwers. ‘De maker als wonder’ kan tot uiting komen door zijn beheersing van vaardigheden als formaat, kleur, techniek, etc. Een veel voorkomend voorbeeld van een maker die geregeld omschreven wordt als een wonder is Giotto di Bondone. De combinatie van zijn techniek, kleurgebruik, compositie in combinatie met het breken van de Middeleeuwse traditie maakt dat Giotto regelmatig beschreven wordt als wonder.
Het derde onderdeel van het concept ‘wonder’ heeft betrekking op de toeschouwers, aan wie ook de verwante woorden ‘bewonderen’ en ‘verwonderen’ worden toegedicht.. Bij het onderdeel van de toeschouwer fungeert de toeschouwer niet als een wonder, maar als degene die het wonder ervaart. Dit kan betekenen dat toeschouwers het wonder als onderwerp van de kunst ervaren door het te zien, of dat ze het wonderlijke effect van de maker ervaren. Binnen dit gegeven kan onderscheid worden gemaakt tussen ‘verwonderen’ en ‘bewonderen’. Dit onderscheid wordt onderkend door de beweging van de reactie. Ten eerste de bewondering; wanneer een toeschouwer bewondert, ervaart hij dat als sensationele verbazing die van binnen naar buiten beweegt. De toeschouwer in kwestie bewondert een kunstwerk dat aanvang neemt van binnen en zich uit naar buiten. Wanneer de toeschouwer zich verwondert, beweegt hij zich van buiten naar binnen. Beide hebben betrekking op het ervaren van kunst waarin bijvoorbeeld een bepaalde wonderlijke schoonheid of mirakel zich afspeelt.
Afbeelding 2, Giotto di Bondone, fresco in Scrovegni kapel, 1305, Padua.
Alle drie de componenten waarin het concept ‘wonder’ kan worden gezocht binnen de kunstgeschiedenis staan nauw met elkaar in relatie en brengen een aantal interdisciplinaire vragen met zich mee. Kan een kunstwerk een wonderlijk effect hebben wanneer de toeschouwer de wonderlijke gebeurtenis in het onderwerp niet als wonder bestempelt? Heeft een maker die een wonder afbeeldt altijd het doel om een wonderlijk effect over te brengen? Is er voor het bewonderen van een kunstwerk een vorm van verwondering nodig? En zou je kunnen stellen dat een kunstenaar of maker niet altijd bewondering als einddoel heeft? Deze reeks vragen laten zien hoe fluïde een concept is, in dit geval het concept ‘wonder’, en hoe breed dit concept is binnen het vakgebied kunstgeschiedenis. De poging om de kunstgeschiedenis op te delen in de drie hierboven genoemde componenten, zijnde het beeld, de maker en de toeschouwer, is al snel te concreet. Het bespreken van het concept ‘wonder’ vraagt om een minder welomschreven, op categorie gebaseerde, benadering. Dit gegeven weerspiegelt de definitie van een concept en bevestigt de betekenis geciteerd in Critical Concept of Creative Humanities over het idee dat een concept migreert, transformeert en zich realiseert in een gelegen praktijk (Van der Tuin en Verhoeff 2022, 3-7).
‘Wonder’ in de geschiedenis
De gangbare opvatting over de oorsprong van westerse filosofie en wetenschap legt sterk de nadruk op verwondering als startpunt. Zo wijzen veel hedendaagse historici verwondering aan als de oorzaak voor het ontstaan van filosofische reflectie. Bij het proces van filosofische reflectie wordt verwondering door historici gezien als het vertrekpunt voor denken en de zoektocht naar de waarheid. Bij vele grote denkers in de westerse intellectuele geschiedenis, variërend van Plato tot Heidegger, heeft verwondering een cruciale rol gespeeld. (Chorell 2021, 244).
In de vroegmoderne tijd, grofweg durend van de vijftiende tot de achttiende eeuw, werd verwondering hoofdzakelijk geassocieerd met ervaringen die gerelateerd waren aan het nieuwe en het onverwachte. Surrealistische landschappen, buitenaardse fenomenen en goddelijke ontmoetingen waren allemaal thema’s die volgens de vroegmoderne Europeaan gekoppeld waren aan verwondering. Opvallend is dat al deze thema’s enerzijds gezien werden als onbegrijpelijk door de contemporaine bevolking, en anderzijds als begeerlijk. De contrasterende eigenschappen van bovenstaande thema’s leidde bij de vroegmoderne Europese bevolking tot veel nieuwsgierigheid naar het verwonderlijke (Chorell 2021, 245).
Historici Lorraine Daston en Katherine Park doen in hun boek Wonder and the Order of Nature uitgebreid onderzoek naar het concept van verwondering. Daston en Park komen tot de interessante stellingname dat de concepten verwondering en nieuwsgierigheid in sterke mate met elkaar verbonden zijn. Op basis van de thema’s die door de vroegmoderne mens als wonderlijk werden gezien, komen Daston en Park tot de conclusie dat deze thema’s niet alleen verwondering oproepen, maar tegelijkertijd ook een uiting waren van verwondering zelf (Park en Daston 1998, 10-12).
Daston en Park zijn van mening dat de invloed van verwondering als drijfveer afnam aan het einde van de Verlichting, hetgeen wordt betwist door de filosofe Sophia Vasalou. Vasalou stelt in Wonder: A Grammar dat verwondering ook in hedendaagse onderzoeken een belangrijke rol speelt. Volgens Vasalou is het te kort door de bocht om verwondering te reduceren tot verstilde bewondering. Zo beargumenteert Vasalou dat verwondering moet worden gezien als een ontmoeting met de wereld, waarbij bepaalde objecten bestempeld worden als waardevol om opgemerkt te worden. Dit opmerkingsproces zet volgens Vasalou aan tot nadenken, waardoor wetenschappelijk onderzoek in gang gezet kan worden (Vasalou 2015, 204).
In zekere zin leidt het concept verwondering ook tot een spanningsveld in de geschiedwetenschap. Zo behelst verwondering in een historisch onderzoek vaak de wens om de geschiedenis te vatten in een gestructureerd verhaal of esthetisch beeld van een vervlogen wereld. Op dit punt onderscheidt verwondering zich van nieuwsgierigheid, omdat nieuwsgierigheid vaak ook een gemoedstoestand van constante rusteloosheid behelst. De mens is immers voortdurend op zoek naar vernieuwing. Verwondering omvat hierbij het menselijke verlangen naar diepgaand begrip, terwijl nieuwsgierigheid vaak tot uiting komt in het begrijpen van praktische kwesties en causale verbanden. Voor een gedegen historisch onderzoek zijn dus zowel verwondering als nieuwsgierigheid belangrijke drijfveren (Chorell 2021, 246).
‘Wonder’ in de taalwetenschap
Taalwetenschap is gedurende zijn bestaan altijd onderworpen geweest aan verwondering en ontwikkeling. Waar komen onze taal, de woorden, de begrippen en de morfemen die jij en ik dagelijks met elkaar uitwisselen eigenlijk vandaan? Deze vraag die voortkomt uit verwondering zelf is waar taalwetenschappers, beter gezegd filologen en taaltypologen, die respectievelijk onderzoek doen naar dode talen en de diachrone taalverandering doen, zich vaak over verwonderen. Waar komt het woord “wonder” eigenlijk vandaan? Om een woord – waar o.a. fonetiek, semantiek en morfologie samenkomen – te begrijpen moeten we terug naar de wortels.
Wonder heeft een Germaanse oorsprong en is cognaat aan het Nederlandse woord wonder. Dit houdt in dat ze dezelfde, oude oorsprong hebben. Het woord is terug te leiden naar het Proto-Germaanse wundrą, dat weer terug te slaan is op de Proto-Indo-Europese radix of wortel, de kleinste betekenisvolle eenheid in een taal, wenh, met als betekenis “wensen, naar verlangen, naar streven, winnen, liefhebben, beminnen”. Proto-Indo-Europees is ook zo’n verwonderlijk iets; een gereconstrueerde taal op basis van alle huidige bestaande Germaanse talen en beschikbare geschiedkundige bronnen, voortvloeiend uit de continue verwondering voor taal en het verlangen om onze wortels grijpbaar te maken; om dichter bij onze voorouders te komen. Dit ligt aan de grondslag van de taaltypologie: talen werden ingedeeld in families naargelang hun gelijkenis. Nederlands en Engels behoren tot de Indo-Europese talen, net zoals het Latijn, het Sanskrit, het IJslands, het Castiliaans, het Servisch en nog vele anderen. Het Proto-Indo-Europese wenh, heeft zijn lotsbestemming gevonden in veel van deze talen. Enkele voorbeelden zien we het terug in het Latijn als venus, in het Sanskrit als वनस् of vánas, en in het Pools als weneryczny. Al deze woorden hebben net een wat andere betekenis en slaan niet allemaal op het concept wonder. Dit laat eigenlijk zien dat het indelen van talen op basis van gelijkenis iets laat zien, maar niet alleen concepten kan duiden. In de geschiedenis riep deze twijfel constant verwondering op.
Tussen “niet meer” en “nog niet” bevindt de verwondering zich. Taalwetenschap in zijn huidige staat is een relatief jong vakgebied, constant bezig met vernieuwing en een zoektocht naar de meest plausibele verklaring in diens strijd tegen oude vooroordelen, vooringenomenheden en onjuistheden over taal. Waar Pāṇini in het oude India met zijn werk Aṣṭādhyāyī, de oudst nog geheel bestaande prescriptieve grammatica en linguïstische tekst, oude Vedische hymnen probeerde te preserveren in hun meest “correcte vorm”, zien we dat tijdens de taalwetenschappelijke revolutie Noam Chomsky aan de basis stond van de generatieve en universele grammatica en een taalwetenschap die descriptief van aard is en natuurlijke taal probeert te beschrijven en onderzoeken. Dit alles had nooit gekund als taalwetenschappers nooit de figuurlijke ruimten tussen “niet meer” en “nog niet” betreden hadden.
‘Wonder’ in de creatieve praktijk
Binnen de creatieve praktijk komt het concept ‘wonder’ voor in zowel het zelfstandig naamwoord ‘wonder’ als de werkwoorden ‘bewonderen’ en ‘verwonderen’. Als we spreken over de verschillende genres binnen de creatieve praktijk, kan dit nog breder getrokken worden. De creatieve praktijk bestaat uit artistieke makers, creatieve uitvoerders en culturele curatoren (Van der Tuin en Verhoeff 2022, 1-7). Er bestaat binnen de creatieve praktijk een omvangrijk aantal genres. In dit onderdeel zal worden voorgelegd dat het concept ‘wonder’ in elk genre van de creatieve praktijk voorkomt. Hierbij zal de relatie tussen de twee definities van het concept ‘wonder’ worden aangeduid. Dit zal worden toegelicht met behulp van concrete voorbeelden.
Het concept ‘wonder’ is op een overeenkomstige wijze toepasbaar op de creatieve praktijk als op de kunstgeschiedenis, geschiedenis en taalwetenschappen. Zowel de creatieve praktijk als de kunstgeschiedenis behelst drie belangrijke componenten van het begrip ‘wonder’: beeld, maker en toeschouwer. In deze componenten typeert het concept ‘wonder’ zich door het zijn van een wonder en het doel van verwonderen. Echter, binnen de creatieve context kan het concept ‘wonder’ ook gedefinieerd worden als de zoektocht naar het sublieme in het maken van kunst. Nadenken over wat het sublieme is en hoe deze wonderlijke schoonheid te vangen is in kunst, is een veelvoorkomend thema binnen de creatieve praktijk. Zowel binnen de academische disciplines als binnen de creatieve praktijk is verwondering de drijfveer voor het stellen van vragen. Alleen beantwoorden beide zulke vragen door middel van een ander medium. De creatieve praktijk vertaalt de verwondering niet naar onderzoeks-essays en dissertaties, maar naar creatieve uitingen zoals kunstwerken. Binnen de creatieve praktijk en de academische disciplines gaat het over het zoeken naar een wonder, waarbij het wonderlijke effect moet worden overgedragen aan de toeschouwer of lezer. Deze overdracht typeert de relatie en de overeenkomsten tussen de creatieve praktijk en de academische disciplines.
Fabrique des Lumières in Westergasfabriek Amsterdam, tentoonstelling van de kunstwerken van Gustav Klimt uit oktober 2022 (Trouw 2022).
Het concept ‘wonder’ komt binnen alle genres van de creatieve praktijk voor. Om dit tastbaar te maken zullen er twee concrete voorbeelden worden gegeven uit verschillende genres van de creatieve praktijk. Een voorbeeld waarin de relatie tussen het concept ‘wonder’ en de creatieve praktijk duidelijk aan het licht komt, is de balletvoorstelling Het Zwanenmeer van Tsjaikovski. Hierin bevindt het concept ‘wonder’ zich in zowel het beeld, de maker en de toeschouwer als het gevolg van de zoektocht naar het sublieme. Los van het wonder dat zich afspeelt in het verhaal, de betovering of vloek die de vrouwen tot zwanen maken, is het effect van de voorstelling het Zwanenmeer verwondering en bewondering. Dit heeft te maken met het feit dat de fysieke vaardigheid van ballet in combinatie met de imponerende muziek zich uit als een wonder. Het ervaren van een wonder openbaart een gevoel van verwondering of bewondering. Hieruit blijkt de relatie tussen een wonder en het verwonderen/bewonderen.
Een ander voorbeeld van hoe het concept ‘wonder’ voorkomt in de creatieve praktijk is de tentoonstelling Fabrique des Lumières. Deze tentoonstelling in de Westergasfabriek in Amsterdam brengt kunst tot leven door het projecteren van schilderijen of fotografie in enorme open ruimtes (Fabrique des Lumières 2022). In dit voorbeeld is een dubbele vertaling van het concept ‘wonder’ aanwezig. De kunstwerken die gebruikt worden door Fabrique des Lumières zijn wonderen uit de kunstgeschiedenis die een wonderlijk effect hebben op toeschouwers. Zo gebruiken ze kunstwerken van Salvador Dali, Vincent van Gogh en Gustav Klimt. Door het projecteren van deze werken op een dynamische wijze speelt Fabrique des Lumières met de wonderlijke ervaring die toeschouwers hebben wanneer ze lopen door deze ruimtes. De creatieve curatoren van Fabrique des Lumières spelen met de essentie van kunst, namelijk het wonderlijke effect dat het heeft op toeschouwers.
Beide voorbeelden uit de verschillende genres van de creatieve praktijk geven een concrete weergave van de wijze waarop het concept ‘wonder’ toepasbaar is op de creatieve praktijk. De relatie tussen een wonder en het verwonderen of bewonderen is in beide gevallen zichtbaar. Kunst is een wonder en roept bewondering op bij de mensen die het ervaren. Dit gegeven sijpelt door in alle verschillende genres en creatieve media, omdat gesteld kan worden dat elke creatieve maker verwondering vertaalt of oproept. Creativiteit en kunst gaan over het stellen van vragen en het vertalen van antwoorden in het beeld wat je maakt. Een artistieke maker wil zijn verwonderingen uitdrukken en overbrengen op de toeschouwers. Of dit nou de droombeelden van Salvador Dali zijn of de bewondering van kleur in de werken van André Derain. Deze zoektocht naar wonderen of het beantwoorden van verwondering is een overeenkomst tussen de creatieve wereld en de academische disciplines.
Conclusie
In dit essay hebben wij onderzoek gedaan naar de aard van de relatie tussen de academische disciplines en de creatieve praktijk en de wijze waarop het concept ‘wonder’ deze relatie kan verhelderen. Dit hebben wij gedaan aan de hand van het concept entry van Iris van der Tuin en Nanna Verhoeff in Critical Concepts for the Creative Humanities, met als doel een aantal facetten toe te voegen aan dit artikel . Door te kijken naar de verschillende definities van ‘wonder’ binnen de disciplines kunstgeschiedenis, geschiedenis en taalwetenschappen kunnen we nu dieper ingaan op de toepassing van dit concept in zowel de academische wereld als de creatieve praktijk. Binnen de creatieve praktijk vormt het concept ‘wonder’ het verbindende element tussen verschillende disciplines. Om deze reden heeft de creatieve praktijk duidelijk een transdisciplinair karakter, waarbij het concept ‘wonder’ niet beperkt blijft tot een bepaalde discipline. Het voorbeeld van het Zwanenmeer toont aan dat de creatieve praktijk niet alleen gericht is op kunst als een opzichzelfstaand object, de maker als een wonder, of de toeschouwer als een passieve ervaring. In plaats daarvan vindt er in de creatieve praktijk een soort transformatie plaats, waarbij het sublieme, als een belangrijk aspect van ‘wonder’ , actief wordt overgedragen aan het publiek. De tentoonstelling Fabrique des Lumières voegt een extra dimensie toe aan bestaande kunstwerken door deze te veranderen en te projecteren, waardoor een nieuwe vorm van kunstbeleving ontstaat. Dit is een voorbeeld van de wijze waarop de creatieve praktijk voortbouwt op bestaande kunst, geschiedenis en taal, en deze disciplines transformeert om nieuwe betekenissen en belevingen te creëren voor het grote publiek. Hieruit concluderen wij dat de creatieve praktijk niet wordt beperkt door disciplinaire grenzen, maar eerder openstaat voor het opnemen van verschillende elementen uit verschillende disciplines.
Wij komen dan ook tot de conclusie dat er zich tussen de academische disciplines en de creatieve praktijk een interessante dynamiek afspeelt, waarbij de relatie tussen deze gebieden niet disciplinair te noemen is. De multidisciplinaire veelzijdigheid van het concept ‘wonder’ in de geschiedenis, kunstgeschiedenis en taalwetenschappen, samen met de transdisciplinaire aard ervan in de creatieve praktijk, doen ons vermoeden dat de aard van de relatie tussen de academische disciplines en de creatieve praktijk eerder transdisciplinair is. De creatieve praktijk overstijgt de grenzen van de disciplines, waarbij het concept ‘wonder’ de brug vormt die kunst, geschiedenis en taal met elkaar verbindt. De creatieve maker wordt in het licht van het concept ‘wonder’ niet alleen gezien als een kunstenaar, maar ook als historicus en taalwetenschapper. Het concept ‘wonder’ blijkt een sterk startpunt te zijn voor innovatie en verkenning binnen de creatieve praktijk, waar verschillende disciplines niet alleen samenkomen maar elkaar ook verrijken. Daarom zijn wij van mening dat er geen sprake is van een strikt disciplinaire of niet-disciplinaire aard van de creatieve praktijk, maar concluderen wij dat deze eerder transdisciplinair is, waarbij de creatieve praktijk continue wordt verrijkt door verschillende academische disciplines.
Bibliografie
Chorell, Torbjörn Gustafsson. “Modes of historical attention: wonder, curiosity, fascination, Rethinking History.” Rethinking History: The Journal of Theory and Practice 25(2021)2: 242-257.
Fabrique des Lumières | Over Ons | Fabrique des Lumières Amsterdam Officiële Website. Geraadpleegd op 12 januari 2023. https://www.fabrique-lumieres.com/nl.
Park, Katherine en Lorraine Daston. Wonder and the Order of Nature. New York: Zone Books, 1998.
“Van de magie van Klimt tot uitvindingen die het niet haalden” | ‘Redactie’. Trouw. Geraadpleegd op 12 januari 2023. https://www.trouw.nl/cultuur-media/van-de-magie-van-klimt-tot-uitvindingen-die-het-niet-haalden~b71f64e4/?referrer=https://www.google.nl/
Tuin, Iris van der, en Nanna Verhoeff. Critical Concepts for the Creative Humanities. London: Rowman & Littlefield, 2022.
Vasalou, Sophia. Wonder: A Grammar. Albany: State University of New York Press, 2015.